Mar werkte op de administratieve afdeling van Hoogovens. Hij was een van de 111 Hoogoven medewerkers die bij de Razzia van 16 april 1944 gearresteerd werd en afgevoerd is naar Kamp Amersfoort. Zie voor totaallijst Hoogovens IJmuiden.
Mar is de auteur van het artikel in "De Kennemer" van 22 september 1945. Zijn dochter Elma heeft artikel onderstaand geschreven voor de website. De koffer Marinus Verhey (ook gespeld als Verheij) was/is mijn vader. Hij werd geboren op 5 februari 1925 als oudste kind van Teunis Cornelis Verheij en Marrigje Stoppelenburg, allebei afkomstig uit Lekkerkerk (Zuid-Holland). Het grootste deel van zijn leven werkte mijn grootvader bij de Hoogovens. Het gezin Verheij woonde in Velsen-Noord in de Watervlietstraat. Niet het echt 'rijke' deel van het dorp, maar toch: in een eigen, vrijstaand huis dat mijn grootvader had laten bouwen en waar hij buitengewoon trots op was. Mijn vader, die ook Mar werd genoemd, had drie zusjes: Cherrie (Willemijntje), Marry en Thea. Marry en Thea vormden de Zingende Zusjes Marry en Thea Verheij, die in de jaren vijftig en zestig furore maakten onder vooral het christelijke deel van Nederland. De familie was diep gelovig. Mijn grootvader was ouderling in de gereformeerde kerk in Velsen-Noord. Mijn vader leeft niet meer. Op 24 april 1994 overleed hij in een ziekenhuis in Boxmeer, 69 jaar oud. Dat was - relatief - jong. Maar alle mensen die hem gekend hebben, zullen het met me eens zijn als ik zeg dat hij, ondanks alles een prachtig leven heeft gehad. Als ik zeg 'ondanks' dan denk ik aan de geschiedenis van de razzia in Velsen-Noord/Beverwijk. Ik ben geboren op 14 februari 1951, zeven jaar na die desastreuze razzia van 1944. Precies een jaar daarvóór, op 6 februari 1950, is mijn broer Ton geboren, officieel Teunis Cornelis geheten, naar mijn grootvader. En nog weer een jaar daarvóór, in juni 1949, trouwde mijn vader met mijn moeder: Pia Schilder. Ze was/ is drie jaar jonger dan mijn vader, en is ook geboren in Velsen-Noord, aan de Melklaan. Op steenworp afstand dus waar mijn vader woonde. Maar ze hebben elkaar pas - écht - na de oorlog leren kennen. Want zij was katholiek en hij gereformeerd. Katholieken waren 'elastieken' en protestanten 'olifanten'; de afstand en zelfs regelrechte haat en nijd over en weer was groot. Wat de scheidslijn tussen katholieken en protestanten of tussen arm en rijk voor de geschiedenis van 'de razzia' heeft betekend weet ik natuurlijk niet. Maar ik kan me voorstellen dat al die jongens die normaliter in hun eigen 'straten' woonden, naar hun eigen 'scholen' gingen en naar hun eigen 'kerk', moeite kregen met het ingepeperde 'zij' en 'wij' idee. Hoe dat ook zij: ik weet zeker dat dit voor mijn vader heeft gegolden. Het is beslist niet zo dat mijn ouders mij bewust met de geschiedenis van 'de razzia' hebben opgevoed. Maar mijn familie was ermee doordrenkt. Mijn moeder herinnert zich als de dag van gisteren die fatale zondagochtend van 16 april 1944, toen de Melklaan werd afgezet en drie gewapende Duitsers de deur opentrapten, op zoek naar haar broer Piet. Die was al naar Duitsland 'afgevoerd' als dwangarbeider, maar dat wenste men niet te geloven. Pas toen mijn oma brieven liet zien, gaven ze het op. Mijn grootvader ondertussen zat trillend van de zenuwen in het washok. Even verderop in de Melklaan hingen de broers Rumping nieuwsgierig uit het raam; ze waanden zich veilig vanwege hun werk bij de Hoogovens. Ook mijn vader in de Watervlietstraat meende daardoor beschermd te zijn. Een van de Duitsers die hem van zijn bed kwam lichten, fluisterde grootmoeder Verheij toe dat ze haar zoon maar flink wat eten moest meegeven. Dat zou hij wel eens hard nodig kunnen hebben... Mijn vader ondertussen moet zich vooral zorgen hebben gemaakt over zijn ouders. Op maandag 17 april, de dag na de razzia, wist hij een foto van zijn zusje Thea - toen nog een baby; hij scheelde vijftien jaar met haar - over het prikkeldraad van het zwaar bewaakte kamp Amersfoort te gooien. De foto, die hij kennelijk bij zich had en met achterop het adres van zijn ouders gekrabbeld, is zonder postzegel tóch bezorgd. "Maken jullie je maar geen zorgen. Ik red me wel." Het beeld van al die jongens die in veewagons vanaf het station in Beverwijk werden afgevoerd, staat op het netvlies van mijn moeder gegrift. Uit de spleetjes van de veewagons staken handen. Maar ze herinnert zich ook nog de schoten die er die ochtend klonken toen een paar mannen probeerden te ontkomen in 'het palenpark'. En dan was er mijn oom Jan Kloes, in 1951 getrouwd met het zusje van mijn moeder, Ria Schilder. Ook hij werd tijdens de razzia opgepakt, samen met zijn broer Johan. Johan Kloes is op 25 maart, vlak voor de bevrijding, in de armen van zijn broer Jan gestorven in Kamp Ammendorf bij Halle. Ik herinner me nog goed dat we - ergens in de jaren vijftig - bij mijn oom Jan op bezoek gingen die in een sanatorium in de buurt van Bilthoven lag. Hij was al eerder opgenomen geweest wegens pleuritus en uiteindelijk werden er (voor die tijd) zware longoperaties uitgevoerd. Mijn broertje en ik bleven achter in de auto, want kinderen werden daar niet toegelaten - totdat mijn vader en mijn moeder terugkwamen en in bedekte termen hun zorgen uitspraken over mijn tante die drie kinderen op te voeden had en een opticienwinkel in haar eentje moest 'runnen'. Zo leerde ik al heel jong ook over bijvoorbeeld de broers Simon en Joop Rumping, Wybo van Marion, Meine Postma of Jacob Dienaar: allemaal 'jongens' van de leeftijd van mijn vader die het niet hadden overleefd en die 'om de hoek' of in dezelfde straat hadden gewoond. Mijn vader heeft me meer dan eens verteld hoe hij via de brandgangen naar de Watervlietstraat sloop - om maar niet geconfronteerd te worden met hun moeders die in de erkers stonden en die tegen beter weten in, bleven hopen dat hun kinderen terug zouden keren. Het rechtstreekse verband tussen de oorlog en zijn eigen twijfel over de waarden en normen van de (gereformeerde) kerk of de scheidslijn tussen katholieken en protestanten, kan ik natuurlijk niet aantonen. Maar zeker is dat mijn vader na de bevrijding 'op zoek' ging en dat hij ook daardoor bij mijn - katholieke - moeder terechtkwam, die hij in 1946 via zijn zusje Cherrie had leren kennen. Mijn moeder en zij werkten allebei bij dezelfde bank. Het voert te ver om hier uit te wijden over de consequenties daarvan: de verwijdering met zijn ouders of met zijn zusjes. Of wat het betekende voor zijn carrière: niet meer bij de Hoogovens, want daar werkte zijn vader die hem (samen met de kerk) 'in de ban' had gedaan. Zeker is dat die situatie er voor zorgde dat hij in 1948 in 's Hertogenbosch terechtkwam bij de Grasso en in 1955 in Cuijk (Adler schrijfmachinefabriek) en weer later bij Ambac in Breda. Hij deed de planning tussen de verschillende fabrieken in Amerika, Italië, Nederland en Duitsland. Daardoor heeft zijn leven lang met 'Duitsers' moeten werken, wat hij bepaald niet gemakkelijk vond. Er is een beroemd verhaal van mijn vader die zijn hoogste baas in Duitsland een asbak naar zijn hoofd slingerde, onder het roepen: "Maul halten? Dat konden jullie van mij afdwingen in Amersfoort en Braunwsweig, maar nu niet meer!". Zelf dacht hij dat hij ontslagen was en hij reed linea recta uit Frankfurt naar huis. Maar er kwamen excuses van zijn baas... Hij heeft me overigens altijd voorgehouden dat er 'goede' en 'slechte' Duitsers bestonden, zoals dat ook gold voor Nederlanders. En dat was natuurlijk heel bijzonder. Mijn generatie is tenslotte opgevoed met het beeld dat 'de' Duitsers 'fout' waren en 'de' Nederlanders goed. De ervaringen in Amersfoort, waar hij te maken kreeg met Nederlanders die als beul optraden en de situatie in Braunschweig, waarvan hij me altijd heeft verteld dat er ook 'goede' Duitsers bestonden die mensen tenminste probeerden te matsen, hebben mij behoed voor een te eenvoudig zwart-wit beeld over de Tweede Wereldoorlog. Eind jaren vijftig, toen mijn oom Jan Kloes weer enigszins hersteld was, gingen ze met z'n vieren: mijn vader, mijn moeder, mijn oom en mijn tante, met vakantie naar het Schwarzwald. Was het leuk? Nee, riepen ze alle vier in koor. Want de kinderen waren er niet bij! En dus gingen ik en mijn broer in de jaren daarna mee. Niet naar Duitsland overigens, maar naar Italië en onderweg wees mijn vader op de gebombardeerde steden en de oorlogsschade in Duitsland die je nog overal zag. Maar er waren dingen die hij absoluut niet in 'grijzen' kon zien. Zoals de dreigende vrijlating van 'De drie van Breda', waaronder de beul van Amersfoort Kotälla begin jaren zeventig. De kwaadheid ook, dat er na de oorlog zo weinig voor hem en zijn kameraden was gedaan. Of dat men geprobeerd had hem nog 'effe' de oorlog in Indonesië in te sturen - waar hij onderuit kwam door hoge bloeding en hartklachten te simuleren, waartoe de huisarts hem enige tips aan de hand had gedaan. In combinatie met de mededeling dat hij 'oorlogscorrespondent' wilde worden, leverde hem dat vrijstelling op. Maar vooral het onbegrip, het alsmaar moeten uitleggen dat hij niet 'vrijwillig' naar Duitsland was gegaan zoals duizenden van zijn generatiegenoten (althans zo zag hij dat), of wat 'Amersfoort' inhield. Vanaf begin jaren tachtig kwam er voor het eerst belangstelling voor 'de razzia'. Maar mijn vader had geen zin in reünies. Ik zie hem nóg aan de telefoon staan toen hij daarover werd gebeld - rustig uitleggend dat hij daar geen 'behoefte' aan had. En toch: ik weet zeker dat mijn vader zijn verhaal op dit 'monument' graag had willen vertellen. Nadat hij was gestorven vonden wij daarvan de bewijzen: zijn agenda uit die tijd, briefjes aan zijn ouders enz. enz.; hij bleek het allemaal te hebben bewaard. Ze zaten in die geheimzinnige houten koffer die op zolder stond en waarvan ik niet veel méér wist dan dat hij die bij zich had toen hij naar Braunschweig ging. Maar pas onlangs, toen ik dit monument ontdekte en las wat mijn vader in de Kennemer van 22 september 1945 had geschreven, drong de betekenis van die koffier tot me door. "In de nacht van 6 op 7 juli 1944 werden we onder zware bewaking naar de trein gebracht", schrijft hij. "Velen van ons zullen deze tocht nimmer vergeten. Het tempo waarin we moesten lopen, was van dien aard, dat we met onze zware koffers dit nooit konden volhouden. Al spoedig zakten enkelen van ons in elkaar, koffers vielen, er werd getrapt en op losgeslagen met de kolf van het geweer; zo strompelden we voort door de donkere nacht, velen zonder koffer en proviand." Mijn vader had zijn koffer weten te behouden. Met daarin de bitter noodzakelijke extra schoenen, kleding en proviand. En dus zeulde hij vanaf 6 juli 1944 de koffer zijn leven lang met zich mee. Eerst van Amersfoort naar Braunschweig, waar hij bij de firma Büssing werkte en daarna bij de brandweer. Geen ongevaarlijke werk zoals elders op deze website te lezen valt, maar waardoor hij ook de kans kreeg om extra voedsel of spullen te 'versieren' uit de verlaten panden. De koffer is na de bevrijding mee terug gegaan naar Nederland, waar mijn vader nog weken in de buurt van Bergen op Zoom in 'quarantaine' heeft gezeten. Want je dacht toch niet dat Nederland deze mensen, afkomstig uit het vijandige Duitsland, 'zomaar' binnenliet? Daarna is de koffer verhuisd naar 's Hertogenbosch en toen naar Cuijk. Het symbool voor zijn overleven staat nog altijd bij mijn moeder op zolder. Te wachten op een definitieve bestemming? Amsterdam, februari 2007, Elma Verhey (1951 - 2019) Naschrift: de koffer staat inmiddels in Kamp Amersfoort.
Elma Verhey op Wikipedia
Een in Memoriam leest u op de website van VN
Genealogische gegevens.
Mar huwde Beverwijk 09-06-1949 Petronella Maria Theresia (Pia) Schilder, geboren Velsen 27-02-1928. Dochter van Simon Nicolaas Schilder en Elisabeth Catharina Agatha Langendijk. Door dit huwelijk werd Mar de zwager van Jan Kloes.
De ouders van Mar zijn Teunis Cornelis Verheij, geboren Lekkerkerk 04-09-1899, overleden 06-02-1982. Huwde Lekkerkerk 21-02-1924 Marrigje Stoppelenburg, geboren Lekkerkerk 09-05-1904, overleden 24-05-1974. |