Zondag 16 april 1944 Tussen 06:00 en 06:30 werd er aangebeld bij Jaap thuis. Duitsers voor de deur die “Raus” riepen. Ondanks het vroege uur was Jaap reeds aangekleed. Jaap werd meegenomen en per vrachtwagen met veel anderen naar bioscoop “De Pont” gebracht. De bioscoopzaal zat al vol. Jaap wist niet dat ze opgepakt waren omdat er de afgelopen dagen 3 moorden waren gepleegd op NSB’ers. Ze werden normaal behandeld, er werd niet geslagen, echter eten of drinken was er niet. S’-middags werden ze afgemarcheerd naar het Station in Beverwijk en met veewagens vervoerd naar Kamp Amersfoort. Daar aangekomen werden ze in de “Rozentuin” vastgezet. De Rozentuin was een ongeveer 50 meter lange en 3 meter brede met vele lagen prikkeldraad omgeven ruimte. Hier moesten ze urenlang staan terwijl ze ingeschreven werden. Ze werden ondergebracht in één van de barakken op het Kamp. Vanaf dat moment waren ze gijzelaars. Ze zouden gijzelaar blijven totdat de dader van de moordaanslagen in Beverwijk en Velsen zich gemeld had. Vanaf dat moment was het op appèl staan, geteld worden en urenlang in de houding staan. Kotälla had een tering hond. Als het Kotälla niet aanstond dan liet hij je graag bijten door die hond. Het was wachten in de barak. Het eten bestond iedere dag uit een waterige soep en een stukje brood. Later moesten ze ook stro-vlechten (zie dagboek van Theo Schuijt). Cor van der Aar was de vriend van Jaap. Cor lag in de ziekenbarak en mocht naar huis. Volgens Jaap waren al de jongens op de foto van 11 augustus 1944 ziek of ziek geweest. Vlak voor hun vertrek naar Duitsland op 7 juli 1944 moesten ze allemaal apart bij Kotälla komen. Ze kregen een brood van hem en moesten hem ondertussen strak aankijken. In Halle aangekomen (Schkopau) kwamen ze in een barak waar nog geen prikkeldraad omheen stond. Dit prikkeldraad hebben ze zelf moeten aanbrengen. Je moest zorgen dat je geen slaag kreeg anders kon je de volgende dag niet werken. Jaap maakte deel uit van de ploeg die 5 dagen na hun aankomst in Schkopau naar Nietleben gestuurd werd, op 12 juli 1944. In Nietleben ging het streng militaristisch toe. Alles moest “punktlich sein” (tip top in orde en schoon zijn). Strak in de houding bij de appèls, in marstempo lopend naar het vliegveld waar ze in de zandduinen schuin naar beneden lopende schuilplaatsen moesten uitgraven voor de Stuka’s (vliegtuig van het type “sturzkampfflugzeug” dit is een duik bommenwerper) Toen Jaap een suikerbiet gevonden had nam hij die mee naar het waslokaal. Hij werd gesnapt en deze Duitser vroeg “Hast du das geklaut?” Jaap ontkende. De Duitser geloofde het niet en zei “50 maal pompen”. (Pompen is rechtstandig met je armen vooruit door je knieën zakken en weer rechtop gaan staan. Probeer het eens…50 keer) De Duitser vroeg “Bist du Müde?” Jaap antwoordde “Nein” en hoorde “Nochmal 50!” In Leipzig hadden ze Wit-Russen als bewakers. Als de bewaking iets niet zinde dan sloegen ze met de kolf van hun geweer hard op je rug. Bij het teruglopen van de werkplek naar het kamp werden ze op een keer voor het raam van een hal gezet waar brood werd klaargemaakt. Ze hadden gillende honger maar moesten toezien zonder te eten te krijgen. In het kamp waren de jongens ondergebracht in de ronde hardboard tenten . Verderop zaten Russen in zo’n tent. Deze hadden tabak. Jaap wilde graag een rokertje en had afgesproken dat hij voor zijn stukje brood tabak zou krijgen. Bij het tentje gaf Jaap het brood aan door de deur. Het brood werd gepakt en het deurtje ging dicht. Jaap kon fluiten naar zijn tabak en bleef met honger zitten. S’-morgens kregen de jongens een kop surrogaat koffie (dit is namaak koffie) In Schafstädt kreeg Jaap vreselijke diarree. In Ammendorf werden ze met zijn tweeën in één krib geplaatst. Ze hoefden niet meer te werken. Op een dag lag zijn maat dood naast hem. Zijn maat was een grote kerel. Omdat de kist te klein was werden de benen van zijn maat gebroken zodat hij wel in de kist paste. Rond 3 december (zie Jaap Epskamp) kwamen 2 Feldwebels van de marechaussee (sergeant-majoor of opper wachtmeester), ze hadden zo’n groot ijzeren schild op hun borst hangen. Ze moesten in de auto mee naar het “Arbeitsamt”, het arbeidsbureau, in Halle. Daar moesten ze naar boven en werden ze na de vraag of ze gezond waren vrij gelaten. Dit was het mooiste moment van zijn leven zei Jaap van Rookhuizen. Zijn beroep was machinist hij werd als vrij arbeider ingedeeld als lasser bij de BUNA. Dit kon hij niet maar moest hij leren. Bij de BUNA heeft hij een minderwaardigheidscomplex opgelopen. De Duitsers aten in de grote kantine. De zogenaamde vrije arbeiders mochten daar ook eten maar kregen veel te weinig eten op hun bord. Ze liepen dan langs de rijen Duitsers om te schooien om een piepertje of iets anders dat overbleef. Dit was erg vernederend. In het kampement bij de BUNA fabriek kreeg Jaap een keer een zakje suiker. S’-nachts ging hij naar buiten en stak een natgemaakte vinger in het zakje en in zijn mond. “’t was zo lekker, zo lekker!” zei Jaap. Rond 14 april 1945 vroeg op een morgen ziet Jaap Amerikanen lopen in een greppel. Jaap had dikke benen, zogenaamde olifantsbenen, gekregen, mogelijk van de Beriberi, een vitamine-gebrek. Toen de Amerikanen op de fabriek kwamen zei zijn baas bij de Buna (meester) “je moet direct naar het hospitaal hier op het fabrieksterrein” Dit deed zijn baas om in een goed blaadje te komen bij de Amerikanen. Nadat Jaap na ongeveer een maand weer opgeknapt was van de Beriberi ging hij terug naar zijn barak voor het transport naar Nederland. Hij werd naar een Kazerne in een grote plaats gebracht (weet niet meer welke plaats dat was). Na weer een maand werden ze in goederenwagons naar huis gebracht. Eén van de jongens was op het dak van de goederenwagon geklommen. Hij keek helaas niet in de rijrichting en werd door een viaduct van de wagon geslagen en was opslag dood. Bij hun aankomst in Amsterdam werden ze naar een gaarkeuken gebracht waar ze gestampte bieten met gehakt kregen, Heerlijk! Jaap kwam s’-nachts om 03:30 uur aan in Beverwijk, waarschijnlijk in juli of augustus 1945. Ze woonden naast buurman van der Steen die schoenmaker was. (volgens het adresboek van 1963 woonde J. van der Steen op Reguliersdwarsstraat 6)
Na zijn terugkeer werd Jaap in 1947 opgeroepen om met de politionele macht naar Nederlands Indië te gaan. Zijn moeder overleed toen hij in Indonesië was. Na zijn terugkeer kon hij niet terug naar de Reguliersdwarsstraat 4. Er was een enorme woningnood in Nederland, het huis mocht niet leeg blijven staan en was daarom aan ander gezin verhuurd. Jaap is toen met een vriend meegegaan naar Den Haag. Vanaf 1949 is hij in Den Haag en later Rijswijk gebleven.
Politionele acties Nederlands-Indië.
Na terugkeer werd een grote groep jonge mannen, geboren in 1924, 1925 of 1926, onder de wapenen geroepen en naar Nederlands-Indië gezonden om deel te nemen aan de Politionele Acties. Jaap van Rookhuizen was een van hen.
Genealogische gegevens:
Jaap van Rookhuizen huwde Den Haag Elisabeth Antonia (Bep) van Mameren, geboren Den Haag 25-01-1932, overleden 04-11-2020. Dochter van Hendrik Jan van Mameren en Johanna Jacoba Metz.
Zijn ouders zijn: Jacob van Rookhuizen, geboren Amsterdam 21-6-1901, overleden Weesp 11-7-1972. Gehuwd te Weesp op 13-6-1924 met Maria Paulina Nemecek, geboren 19-3-1900 Schatzlar (Tsjechië), overleden Beverwijk 6-11-1946. Scheiding uitgesproken Haarlem 30-05-1944.
Bron: Simon van Rookhuizen.
Žacléř (Duits: Schatzlar, voorheen ook Bernstadt) is een Tsjechische stad in de regio Hradec Králové, en maakt deel uit van het district Trutnov (Trautenau). Žacléř telt 3660 inwoners. Het stadje is geliefd onder toeristen, met name voor wintersport in het Reuzengebergte. Tot 1946 en de verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog, bestond de meerderheid van de bevolking uit Sudeten-Duitsers. Bron Wikipedia.
|